Archives for posts with tag: zwaaien

 

 

We stonden met een grote witte doek

aan een stok uit het raam te zwaaien

als er eentje opdook, maar te snel

vlogen ze langs, op jacht naar insecten.

 

Later stonden we stil op het grasveld

en gooiden een kussensloop omhoog

zo gauw we iets zagen vliegen

in de hoop een vleermuis te vangen.

 

Maar we vingen alleen maar het licht

van een ster die in de doodstille

avond begon te schijnen, naar het leek.

Wat hadden we met een vleermuis moeten doen?

 

 

We stonden met een grote witte doek

aan een stok uit het raam te zwaaien

als er eentje opdook, maar te snel

vlogen ze langs, op jacht naar insecten.

 

Later stonden we stil op het grasveld

en gooiden een kussensloop omhoog

zo gauw we iets zagen vliegen

in de hoop een vleermuis te vangen.

 

Maar we vingen alleen maar het licht

van een ster die in de doodstille

avond begon te schijnen, naar het leek.

Wat hadden we met een vleermuis moeten doen?

 

 

 

Hij kijkt waar iets beweegt

sluipt dichterbij en springt

op zijn prooi: een motje, vlieg

of een andere spin, één cm groot.

 

Bij het zoeken naar een vrouwtje

zwaait hij met zijn pootjes.

 

De vrouwtjes vallen op de kleur

oranje rond zijn wonderlijke ogen.

 

Hij springt dichterbij: de springspin

op zijn korte, maar sterke pootjes.

 

Daarna gaat hij op een schutting

zitten zonnen, kijkt goed rond.

 

Verrassing! De dwerg Dûdu vertelt Peteprê alles, ook dat Jozef hem wil doden, dan zal Jozef ontmand worden en kan Dudû hem opvolgen, maar hij wordt gehoond en tenslotte weggejaagd met stokslagen. De lezer denkt: ho, wat gaat er nu gebeuren? De vrouw van Peteprê , Mût, gaat door met het verleiden van Jozef en hij blijft weigeren, tot ze helemaal wanhopig begint te dreigen met afschuwelijke doodvonnissen: krokodillen, opsluiten in een hol met wilde honden, leggen op een vuurrooster, maar Jozef zegt dat  al die straffen maar één maal gegeven kunnen worden en zijn trouw aan zijn God eeuwig is.
Mût is nu in het derde jaar van haar verliefdheid. ‘Ze was een gekwelde en gekwetste, die geheel buiten zichzelf was getreden, die niet meer behoorde tot de beschaafde wereld en vervreemd was van de normen die daar golden, een zwerfster die recht voor zich uit kijkend in de bergen is verdwaald en bereid is haar borsten aan wilde dieren aan te bieden, een wild bekranste vrouw, die hijgend zwaaide met de thyrsusstaf. ‘
Thomas Mann weidt uit over verliefdheid, wat zij met je doet en hoe de nuchtere buitenwereld er tegen aankijkt: ‘De meesteres geilt op de jonge huismeester, maar hij gaat er niet op in. Is dat niet grappig?’
Mût nodigt al haar hoge vriendinnen uit, geeft ze chinaasappelen en zeer scherpe mesjes en laat Jozef rondgaan met dure Cyprische wijn. Ze vergapen zich allen en snijden zich, soms tot op het bot. Het wordt een bloederig feest. De vriendinnen vinden dat Mût het recht heeft Jozef in haar bed te dwingen, ook al omdat zijn God een vijand is van de Egyptische eredienst.
Nu is Mût zo ver dat ze zelfs de hulp inroept van een dienares die haar wil helpen met behulp van zwarte tovenarij. Een zogenaamd kreng, dat wordt opgeroepen met verrotte delen van een boot, een galg, lichaamsdelen van een gehangene, het warme lijk van een hond en haar van Jozef, gestolen van de barbier, dat verbrand wordt. Nu zal Mût in ieder geval met het lichaam van Jozef haar lusten kunnen botvieren. Eigenlijk wil zij hem met lichaam en ziel, maar als dat niet kan, moet het maar zonder ziel.
Dan zegt de auteur dat de lezer zal denken wanneer nu de val van Jozef eindelijk komt en hij belooft dat hij komt. Jozefs tweede put, maar hij voegt er onmiddellijk aan toe dat die val nodig is om hem daarna tot grote hoogte te laten stijgen.
Mann beschrijft het nieuwjaarsfeest waarbij de farao centraal staat. Het volk dat het hele jaar wordt uitgezogen door de rijke, zeer rijke heersers, wordt op dat feest verwend met gratie drank en eten. Mût is alleen thuis met Jozef.